Psalms 134

Inleiding

De laatste psalm van de opgangsliederen vormt de majestueuze afsluiting ervan. Er zijn geen gebeden en smekingen meer en geen concrete aanleidingen die om lofprijzing vragen. Dit laatste pelgrimslied wordt gekenmerkt door een spontane lofprijzing (Ps 134:1-2) en een zegenbede (Ps 134:3). Voor spontane lofprijzing zijn natuurlijk genoeg redenen in de voorgaande psalmen genoemd. De zegenbede is de zegen van de HEERE die de priesters mogen doorgeven aan het volk (vgl. Nm 6:24-26).

Psalm 133 en Psalm 134 zijn met elkaar verwant. Ze beginnen allebei met hetzelfde Hebreeuwse woord hinneh, dat in Psalm 133 is vertaald met “zie” (Ps 133:1) en in Psalm 134 met “kom” (Ps 134:1).

Aansporing om God te loven

Psalm 134 is het laatste “pelgrimslied” (Ps 134:1a) van de serie van vijftien die met Psalm 120 is begonnen. In Psalm 120 zitten de pelgrims van het tienstammenrijk in een vreemd land, in Mesech en Kedar (Ps 120:5), en moet de pelgrimsreis nog beginnen. Hier bevinden ze zich in Jeruzalem en hebben zich gevoegd bij het overblijfsel van de twee stammen. Samen roepen ze “alle dienaren van de HEERE”, de priesters en Levieten, op om de HEERE te loven (Ps 134:1b).

Het woord “loof” in de Ps 134:1-2 en het woord “zegene” in Ps 134:3 is in het Hebreeuws hetzelfde woord. Het verschil is dat bij loven goede dingen worden gezegd door de mens naar God toe, terwijl dat bij zegenen het omgekeerde is. Dat is wat we in het vrederijk kunnen verwachten: mensen die de HEERE loven en de zegen van de HEERE die de mensen toegewenst wordt. In Psalm 133 daalt zegen van de HEERE neer naar Israël (Ps 133:3). In Psalm 134 stijgt de lof van Israël op naar de HEERE (Ps 134:1-2) en gaat de zegen van de HEERE door Israël heen naar de wereld (Ps 134:3; Rm 11:12).

De dienaren van de HEERE staan “nacht aan nacht in het huis van de HEERE”. “Nacht aan nacht” is letterlijk “in de nachten”. De priesterdienst in de nacht is verbonden met de feesten van de HEERE en dan met name voor de voorbereiding ervan, zoals we lezen in Jesaja 30: “Er zal een lied bij u zijn, als in de nacht waarin men zich heiligt voor een feest; en blijdschap van hart, als [bij] iemand die met fluit[spel] voortgaat om te komen tot de berg van de HEERE, tot de Rots van Israël” (Js 30:29). In het Oude Testament lezen we niet van tempeldiensten in de nacht. De Talmoed vermeldt dat men tijdens het Loofhuttenfeest liederen in de nacht zong.

In de nieuwtestamentische gemeente heeft iedere broeder het voorrecht gekregen om als mond van het geheel van de plaatselijke gemeente God te loven (1Ko 14:26). Daartoe worden ze allemaal opgeroepen. Het is een groot voorrecht om in de gemeente, het huis van God, God als een priestervolk te prijzen (1Pt 2:5). Dit gebeurt in de nacht, de geestelijke duisternis, waarin de wereld zonder God is gehuld. God verlangt ernaar dat wij Hem in deze duisternis ons in het licht van Zijn tempel bevinden om Hem te prijzen.

De dienaren van de HEERE moeten hun handen opheffen naar het heiligdom (Ps 134:2). Het opheffen van de handen geeft ook een gebedshouding aan (Ps 28:2; Kl 3:41); hier is het een uiting van aanbidding (vgl. Ne 8:7; Ps 63:5). Met de handen wordt als het ware het offer opgeheven naar het heiligdom, de woonplaats van God, dat wil zeggen naar God Zelf.

Zegenbede

De zegen die het volk wordt toegewenst, komt dit keer niet uit de hemel, maar uit Sion, want daar staat de ark. Profetisch gaat het om de tegenwoordigheid van Christus, want de ark zal er dan niet meer zijn (Jr 3:16). De zegen gaat overal heen waar Gods volk zich ook maar bevindt, en beslaat alle aspecten van hun leven. De zegen komt namelijk van Hem “Die de hemel en de aarde gemaakt heeft”. Hij is de Heerser van het heelal Die aan allen denkt en Zich met hen in zegen bezighoudt.

Copyright information for DutKingComments